Scheepsjagerspenningen

 

Legitimatie insinge bij het gilde der Scheepsjagers, in gebruik van 1903 tot 1945.

Elke numismaat heeft een grote affiniteit met geschiedenis. Als penning verzamelaar wonend in het noordoosten van Nederland  liep ik tegen het fenomeen scheepsjagerspenning aan.
Dit mede door de verhalen van mijn vader over mijn groot- en overgrootvader die ook het beroep van scheepjager hebben uitgeoefend. Al ras bleek dat het uiterst zeldzame penningen zijn.
De benaming scheepsjagerspenning moet in de moderne numismatische periode na de tweede wereldoorlog zijn ontstaan. Gelijk aan de veldwachterspenning, brandweerpenning en andere legitimatiepenningen van beroepsgroepen (gilden).
De originele benaming van de scheepsjagerspenning  was echter “metalen plaat” , een legitimatie insigne. De scheepsjager was verplicht om dit insigne zichtbaar te dragen.
Hoe is deze legitimatie plicht en dus de metalen plaat ontstaan? We beginnen in de achttiende eeuw.
De ontginning van het veen in het noordoosten is nog volop in gang. De reeds ontgonnen stukken land zijn veranderd in landbouwgronden en worden gebruikt voor de teelt van aardappels, suikerbieten en graan.
De wegen zijn onverhard en slecht en de hoeveelheden die met paard en wagen vervoerd kunnen worden erg beperkt. Derhalve  werden lange rechte kanalen gegraven om de landbouw producten en turf met trekschuiten te vervoeren naar de fabrieken. De meeste handel of verwerking gebeurde in en om de stad Groningen.

De kanalen waren smal en lang. Er kon meestal niet worden gezeild en de schuiten werden dan voortgetrokken door een paard. Dit werd “jagen” genoemd. De paarden liepen op een pad welke langs het kanaal liep, het zo genaamde jaagpad. Naast af en toe een grote brug voor paard en wagen, waren er vele voetgangers bruggetjes. Ook waren er zo’n 45 sluizen om het hoogte verschil vanaf het wad, vanuit Delfzijl of Ter Apel richting Groningen te overbruggen. Zo was het hoogte verschil tussen Ter Apel en de Stad Groningen al 10 meter.  Toen ook al gold: Tijd is geld. Een zwaar beladen schip komt niet snel op gang en ligt zeker niet meteen stil. De scheepsjager leidde het paard en rende vooruit om de vele bruggetjes en sluizen te openen alvorens het schip arriveerde. 

Vaak word in de geschiedschrijving gesproken over het arme Noorden,  klopt dit wel?
Het platteland was  dun bevolkt, er was nog weinig mechanisatie en er waren dus veel arbeiders nodig. In tegenstelling tot de grote steden in het westen van het land werd er goed betaald voor een dag hard werken.
Er kon dus goed worden verdiend op de ex veengronden met als gevolg dat er veel arbeiders uit het westen kwamen om hun brood te verdienen op het platteland.

Ook de scheepsjager was geen arm man. Als zelfstandig ondernemer was hij in het bezit van minimaal één goed trekpaard.
Het beroep ging vaak van vader op zoon en er waren zelfs familiebedrijven waarbij meerdere generaties gelijktijdig scheepsjager waren.
Zo ook mijn voorvaderen: Harm (1861-1930) , Hendrik (1891-1962) Siepel en mijn vader Jan Siepel in zijn jeugdjaren.
Daarnaast kon ook elke boer met een paard buiten oogsttijd bijverdienen met scheepsjagen.

Het jagen was voor het paard een zeer inspannende arbeid. Om het paard na een zware dag scheepsjagen in conditie te houden had de scheepsjager meestal twee paarden die afwisselend om de dag werden ingezet. De zondag was de christelijke rustdag. De scheepsjager met 1 paard werkte in de tussendagen meestal als landarbeider of in de bouw.
De volwassen scheepsjagers na 1900 hadden meestal een gezin, een eigen woning en stal voor de verzorging van het paard. Scheepsjagers kwamen elke dag weer thuis om te slapen. Zolang vracht beschikbaar was werden er wel lange dagen gemaakt. Mijn vader vertelde dat hij als puber slepen maakte waarbij  hij zich aan het eind van de dag op het paard vast bond en al slapende op het paard huiswaarts ging. Het paard wist door routine de thuisbasis zelfstandig te vinden.
Scheepsjagers hadden onderling afspraken waardoor de meeste scheepsjagers in de buurt van de woonplaats een vast traject hadden. Vrachten werden aan elkaar doorgegeven. In tijden van slechte oogst of slechte economie was er minder werk. Wie niet werkte kreeg geen uitkering zoals nu maar was aangewezen op goedigheid van de kerk of een herenboer.
Er was geen beurs waar vracht onder de schippers of de slepen onder de scheepjagers werden verdeeld. De schipper onderhandelde rechtstreeks met de scheepsjager en er werd per sleep betaald door de schipper. De scheepsjagers wachtten op hun beurt bij sluis of brug.

In tijden van recessie waren er te veel mensen, m.n. “westerlingen” die zich aanboden als scheepsjager in het noorden. Er werd letterlijk gevochten om werk of tegen zulke lage prijzen aangenomen dat de gezinnen er onder begonnen te lijden. Deze arbeidsmigranten hadden vaak geen dak boven hun hoofd, verzorgde het trekdier onvoldoende en gedreven door eenzaamheid werd het verdiende geld meteen omgezet in drank in één van de vele kroegen langs de routes. Om de schermutselingen en het dierenleed een halt toe te roepen werd op aanraden van de Groninger schippersvereniging “Vooruit” door de gouverneur van de provincie, in het begin van de twintigste eeuw, enige regelgeving ingevoerd. Het gilde van scheepsjagers werd nieuw leven ingeblazen en elke scheepsjager moest een vergunning aanvragen. 

De Staten Der Provincie Groningen, in hunne vergadering van de 18 November 1902 onder No.14 is vastgesteld hetgeen volgt in de VERORDENING op het Scheepsjagersbedrijf in de provincie Groningen.

Artikel 1: Onder het scheepsjagen wordt in deze verordening verstaan het besturen of geleiden van een of meer trekdieren, gespannen voor een of meer vaartuigen of houtvlotten. Onder de jager de bestuurder of geleider van het trekdier of de trekdieren.

Artikel 2: Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van Gedeputeerde Staten het bedrijf van Scheepsjager uit te oefene op de wegen en jaagpaden langs de kanalen en wateren in deze provincie, door Gedeputeerde Staten aan te wijzen bij een in het Provinciaal blad te plaatsen besluit.

Artikel 3: De schriftelijke aanvraag om vergunning wordt ingediend bij den Burgemeester van de woonplaats van den jager, die haar met advies van Burgemeester en Wethouders aan Gedeputeerde Staten inzendt. De aanvrager ontvangt, bij inwilliging van zijn verzoek, behalve het bewijs der hem verleende vergunning, een metalen plaat, voorzien van een volgnummer.

Artikel 4: De vergunning kan ten allen tijde door Gedeputeerde Staten worden ingetrokken; de jager is dan verplicht het bewijs der hem verleende vergunning en de ontvangen metalen plaat af te geven aan den die stukken van hem terugvorderenden beambte, bedoeld in artikel 11 dezer verordening.

Artikel 5: Gedeputeerde Staten geven van iedere verleening of intrekking eener vergunning kennis aan de Officieren van Justitie in deze provincie, aan de Commandant van het wapen der Koninklijke Marechaussee in het district Groningen, aan de Burgemeesters der gemeenten waarin gelegen zijn de kanalen en wateren bij artikel 2 bedoeld en aan den Hoofdingenieur van den provincialen waterstaat.

Artikel 6: Klachten over handelingen van scheepsjagers, die aanleiding kunnen geven tot intrekking der verleende vergunning en processen-verbaal van beambten, in artikel 11 dezer verordening genoemd, betreffende kwaadwillige bejegening van schippers en andere personen door scheepsjagers, worden ingediend bij het hoofd van politie in de gemeente, waar die feiten zijn voorgevallen: deze zendt ze na onderzoek met zijn advies aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 7:  De jager is verplicht gedurende de uitoefening van zijn dienst de aan hem uitgereikte metalen plaat steeds voor ieder zichtbaar op zijn borst te dragen.

Artikel 8: Het is verboden aan den gezagvoerder van een vaartuig of houtvlot, varende op de kanalen in artikel 2 bedoeld, een scheepsjager in dienst te hebben, die niet is voorzien van de metalen plaat, bedoeld in artikel 3 dezer verordening.

Artikel 9: Deze verordening is niet van toepassing op zoogenaamde snikjongens of jagers van trek- of volksschuiten, barges en pakschuiten, noch op den jager, wanneer trekdier, lading en vaartuig of houtvlot aan denzelfden persoon behooren.

Artikel 10: Elke overtreding van deze verordening wordt gestraft met eene boete van ten hoogste f75, of hechtenis van ten hoogste 12 dagen.

Artikel 11: Tot het constateren van overtreding der bepalingen van deze verordening zijn behalve de ambtenaren bij de wet daartoe aangewezen, bevoegd de ambtenaren en beambten van den provincialen waterstaat, de wegarbeiders en brugwachters, mits behoorlijk beëedigd.

Artikel 12: De verordening treedt in werking op een door Gedeputeerde Staten te bepalen dag.

Bovenstaande 12 artikelen zijn goedgekeurd bij koninklijk besluit op 2 januari 1903 en vervolgens in het Provinciaal Blad van Groningen (No4) op 9 januari 1903 gepubliceerd. Op 6 februari 1903 wordt, overeenkomstig artikelen 12 en 2 van de verordening, in het Provinciale Blad van Groningen (No.13) het besluit bekend gemaakt dat invoering plaats vind per 1 juli 1903 alsook wordt hierin vermeld welke kanalen en wateren bij aanvang vergunning plichtig zijn. 

De provincie  kon nu het scheepsjagen reguleren.

Ad artikel 1: Hierin liggen de definities vast. Scheepsjagen is het bedrijf, de jager de leider van het paard. In de loop van de jaren zal echter de jager ook menigmaal als scheepsjager worden benoemd in officiële stukken maar zeker in de volksmond. 

Ad artikel 2: De betreffende vaarwegen die vergunning plichtig worden zijn bekend gemaakt in de provinciale bladen:

Vanaf 1 juli 1903 (Provinciaal Blad No13):

  • Het Schuiten- of Winschoterdiep van Groningen naar Winschoten tot het Renselverlaat.
  • Het Munterdammerdiep
  • Het Ooster- en Westerdiep in Veendam en Wildervank
  • Het Stadskanaal
  • Het Pekelderdiep en de Pekel A
  • De Ommerlanderwijk
  • De Zuidwending in de gemeente Veendam
  • Het Kielsterdiep

Toegevoegd per 1 januari 1910 (Provinciaal Blad No.75):

  • Het Hoendiep van Groningen tot Stroobos

Toegevoegd per 1 januari 1911 (Provinciaal Blad No.92):

  • Het Borgercompagniesterdiep
  • Het Tripscompagniesterdiep

Toegevoegd per 1 april 1930 (Provinciaal Blad No.17):

  • Het Ruiten A-kanaal
  • Het Mussel A-kanaal
  • Het Vereenigd kanaal van het Waterschap Westerwolde
  • Westerwoldsche A van het Bultsterverlaat tot de Nieuwe Statenzijl

 Ad Artikel 3: Hierin werd bepaald dat alleen aanvragers met vaste woon en verblijf plaats , wonend in de nabijheid van een der kanalen in de provincie Groningen, in aanmerking kwamen voor een vergunning. “Goudzoekers” uit de rest van het land werden hierdoor dus uitgesloten. Tevens werd hier de metalen plaat gedefinieerd, de officiële benaming van de scheepsjagerspenning.

Als bijlage bij het Provinciaal blad 17/1930 werd vermeld welke gemeenten wel en niet aan de kanalen en wateren liggen zoals bedoeld in artikel 2. Waarschijnlijk nodig gebleken om de regels weer iets aan te trekken. Gemeenten die aan vergunning plichtige wateren lagen zijn:

1         Groningen

2         Aduard

3         Beerta

4         Bellingwolde

5         Grijpskerk

6         Grootegast

7         Hoogezand

8         Hoogkerk

9         Leek

10     Meeden

11     Muntendam

12     Nieuwe Pekela

13     Noorddijk

14     Onstwedde

15     Oude Pekela

16     Sappemeer

17     Scheemda

18     Slochteren

19     Veendam

20     Vlagtwedde

21     Wedde

22     Wildervank

23     Winschoten

24     Zuidbroek

25     Zuidhorn

26     Nieuweschans

 

Verder werden 31 gemeenten benoemd die niet aan deze wateren lagen.

Ad artikel 5: De Gedeputeerde Staten te Groningen verstrekte de vergunningen op aanvraag van de gemeenten. De gemeenten overhandigde de vergunning vervolgens aan de Jager. Gedeputeerde Staten hield alle gegevens van de verleende scheepsjagersvergunningen bij en gaf maandelijks een schriftelijke mededeling aan elk district van de Provinciale Waterstaat, Marrechausse kantoor en de Gemeenten liggend aan de kanalen, betreffende de verleende vergunningen. Ook verstrekte Gedeputeerde Staten de bijbehorende genummerde Metalen plaat. Elk ontvangende instelling hield a.h.v. deze mededelingen een register bij.
Ook was er communicatie tussen de instellingen en Gedeputeerde Staten betreffende wijzigingen, bv als een jager was gestopt, overleden of de Metalen plaat was ingetrokken na geconstateerde overtreding. Elk district van Provinciale Waterstaat had een hoofdopzichter die leiding gaf aan opzichters (beambten). Deze opzichters hielden toezicht op de handel en wandel bij de kanalen en gebruikte het register voor de controle van de vergunningsnummers, vermeld op de metalen plaat, zichtbaar op de borst gedragen door de Jager.

Ad artikel 6: Hiermee wordt paal en perk gesteld aan misdragingen. Dat hier strak de hand aan werd gehouden blijkt uit het register van scheepsjagers waarin bij menig vergunningsnummer wordt vermeld dat deze is ingetrokken. Dit intrekken kon voor een periode van enkele dagen, enkele maanden of definitief zijn.

Ad artikel 7: De Metalen Plaat moest zichtbaar worden gedragen zodat een schipper of beambte meteen en op afstand kon zien dat ze te maken hadden met een officiële Scheepsjager. Bij aanhouding en proces-verbaal werd het nummer op de Metalen Plaat vergeleken met het register van vergunninghouders. Op de achterzijde van de plaat waren twee klemmen gesoldeerd zodat de plaat met een leertje of touw op de revers vast gemaakt kon worden. Dit was niet altijd stevig genoeg en werden Metalen Platen verloren. De vergunning houder moest dan een nieuwe Metalen Plaat aanvragen met een ander nummer.

 Ad artikel 9:

Was de schipper te arm voor het inhuren van een scheepsjager of was er geen contant geld aanwezig, dan gebruikte hij gezinsleden om het schip te trekken. Deze behoefden dan geen vergunning op de borst te dragen.

Ad artikel 10: Op 24 april 1924 is Proces Verbaal opgetekend waarbij  de kantonrechter bij mondeling vonnis de door de Ambtenaar van het Openbaar Ministerie aan Hendrik Siepel een boete van 2 gulden of 2 dagen hechtenis oplegt voor het niet zichtbaar dragen van de metalen plaat. Waarschijnlijk is betaald omdat bij hechtenis een strafblad zou ontstaan en het inkomen voor 2 dagen scheepsjagen ruim hoger was dan 2 gulden. Een gegeven uit 1902(net voor de regulering): een scheepsjager verdient 8 gulden in drie dagen waarvan af gaat 2,75 gulden aan huur en stalling alsook nog het voer. Er zijn berichten bekend dat een jager op lange dagen 20 gulden verdiende.

Er werd ook van provinciewegen gelet op de conditie van de paarden. Een slecht verzorgt paard werd zwaar beboet met 75 gulden! Hetgeen in die tijd gelijk stond aan de prijs van een nieuw paard.

Ad artikel 11: De gedeputeerde staten van Groningen namen in 1903 de regels op als wetgeving en verleende de vergunningen. Het toezicht kwam bij de Provinciale Waterstaat met het hoofdkantoor in de stad Groningen. De Provinciale Waterstaat in Groningen waren onderverdeeld in districten. In 1898 waren dit er negen. Zoals bij elke ambtelijke organisatie gewoon, werd ook deze districtsindeling enkele malen gewijzigd. Dit gebeurde in 1907 en 1922.  Er bleven acht districten over.

Districten Provinciale Waterstaat Groningen:

1) Groningen (stad en Ommelanden)

2) Zuidhorn (Gaarkeuken)

3) (Onderdendam, Winsum) Leens

4) (Sappermeer) Bedum

5) Delfzijl

6) Winschoten

7) Veendam

8) Sappermeer

9) (Tolbert, Leek)

Ook waren er geregeld veldwachters, in dienst van de gemeente, die toezicht hielden op de vaarwegen.

 Wat leert ons de informatie uit het Register van Scheepjagers:

Vermeld in het register werden de datum van de vergunning verlening, de naam, de woonplaats en de leeftijd van de jager alsook eventuele latere bijzonderheden.

Er zijn tussen 1903 en 1948 in totaal 3434 vergunning nummers vermeld. Bij elke vergunning hoorde een metalen plaat met uniek nummer. Bij aanvang in 1903 werden nummers uitgegeven op volgorde van aanvraag per gemeente, liggend aan de Groningse trekvaarten.

Nr 1 t/m Nr. 265 werden vergund op 19 juni 1903. De volgende 50 stuks volgde op 3 juli.
Vervolgens werden bijna ieder maand 25 vergunningen vergeven. Uiteindelijk waren er eind 1903 in totaal 441 jagers met een vergunning. Gezien het geringe aantal kanalen dus een aanzienlijke bedrijfstak. De laatste officiële vergunning, nr 3434, werd uitgegeven op 18 december 1948. Het vergunning systeem eindigde ca 1950. Door de opkomst van de scheepsmotoren werd het beroep van jager snel overbodig en verdwenen de scheepsjagers bedrijven.              .

Het kwam geregeld voor dat een jager zijn metalen plaat verloor en vervolgens een nieuw (hoger) nummer toegewezen kreeg. Dit kwam 103 keer voor en zelfs 35 keer kreeg een jager een derde nummer. Ook werden vergunningen ingetrokken, bij misdragingen en of veroordeling terug gevorderd of bij wissel van beroep of overlijden teruggegeven. De teruggegeven of ingevorderde vergunning nummers, 29 in totaal  met bijbehorende metalen plaat, werden na nummer 937 in de periode februari t/m mei 1911, opnieuw uitgegeven.

Netto zijn er 3316 verschillende personen geregistreerd geweest als jager

Het is niet terug gevonden of de in 1948 nog in omloop zijnde Metalen Platen zijn ingenomen. Er zijn slechts een vijfentwintig in diverse musea en een zelfde aantal in privé verzamelingen terug te vinden.

 Het blijkt dat er alleen mannelijke Jagers zijn geweest hetgeen niet vermeld stond in de statuten of regelgeving. Of het beroep was te zwaar of de vrouwen waren geacht in het huishouden te werken.

In de statuten is niets terug gevonden betreffende minimum of maximum leeftijd. De in het register vermelde Jagers hebben leeftijden vanaf 12 jaar. Met name de jongste Jagers moet een discussie zijn geweest en is er al na enkele maanden een minimum leeftijd ingevoerd. In 1903 is vergunning verleend aan 1 twaalfjarige, 4 dertienjarige en 10 veertienjarige. Er is in ons familiearchief een brief bewaard gebleven waarin de vergunningaanvraag  van Hendrik Siepel in juni 1904 is afgewezen door de gemeente Onstwedde wegens te jonge leeftijd van dertien jaar. Uiteindelijk is de vergunning verkregen bij het bereiken van de vijftien jarige leeftijd in juni 1906. In totaal zijn er 264 andere personen geweest die op vijftienjarige leeftijd de vergunning hebben verkregen. Alhoewel er dus enkele 12,13 en 14 jarige geregistreerd staan blijkt de minimale leeftijd ergens eind 1903 naar 15 jaar te zijn gegaan. De bij aanvang van de vergunning oudste Jager was  Thimotheus  Rudolf Weinans  op de leeftijd van 83 jaar.

Verdeling naar aanvangsleeftijd:

Verdeling naar jaartal van uitgifte:

Hierbij valt op dat elk jaar de meeste vergunning werden verleend in de maanden augustus en september, als de gewassen van het land komen.

Verder valt op dat er een opleving in werk was na de eerste wereld oorlog.

Door mechanisatie zijn er in de loop der jaren minder en minder jagers nodig en loopt het aantal jaarlijks uitgegeven nieuwe vergunningen sterk terug.

 De vergunning:

Een uitgegeven vergunning bleef tot wederopzegging geldig zolang de jager bij leven was. Nergens heb ik kunnen vinden of er bij aanvang of jaarlijks leges betaald moesten worden.

In de 45 jaren dat het vergunningensysteem heeft gefunctioneerd zijn er verschillende vergunningteksten geweest. De tekst moest worden aangepast als de uitvoering bij een andere provinciale afdeling kwam te liggen of als er jaagpaden werden toegevoegd langs (nieuwe) kanalen in de provincie.

Als voorbeeld een tekst uit de laatste jaren van het vergunningensysteem:

 

DE GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN

 

verleenen vergunning aan ……, oud … jaar, te ….., gem …..

tot het uitoefenen van het scheepsjagersbedrijf op de wegen en jaagpaden langs de kanalen en wateren, genoemd in de besluiten van Gedeputeerde Staten dezer provincie van 6 Februari 1903, nr. 129, 1e afdeeling (Provinciaal blad nr. 13) 19 November 1909, nr. 11, 1e afdeeling (Provinciaal blad nr. 75 van 1907), 3 November 1910, nr. 122, 1e afdeeling (Provinciaal blad nr. 92 van 1910) en 13 Februari 1930, letter H, 1e afdeeling (Provinciaal blad nr.17 van 1930).

Aan bovengenoemde persoon wordt tegelijk met dit besluit uitgereikt een metalen plaat voorzien van het volgnummer ……

Groningen (datum), handtekening van Voorzitter en griffier.

De typen metalen platen:

Type 1: 
Een geslagen plaat sterk lijkend op een penning. De achterzijde was blanco en voorzien van een ingeslagen nummer. Dit type loopt van nummer 1 t/m ca 1675 (hoogst bekende nummer 1652)

Het originele slagstempel bevindt zich in de collectie van het Scheepvaartmuseum te Groningen. De platen waren in het begin, op de keerzijde, voorzien van koperen klipjes waarmee de plaat op een leertje met knoopsgat bevestigd werd. Als de klipjes afbraken werd de ijzeren plaat door de gebruiker voorzien van één of twee gaatjes. Door de gaatjes werd een koortje getrokken om de plaat op de kiel te bevestigingen.

Materiaal: brons.  Een zachte legering. Met name de oudere nummers zijn na langdurig gebruik erg versleten.

Doorsnede: 50 – 52 mm

Dikte plaat:  2 mm iets bol geslagen tot 4 mm. Hierdoor zijn de meeste nummers in tegenstelling tot de voorzijde, ondanks slijtage, goed leesbaar gebleven.

scheepsjagerspenning 80

NR 80 Tjaard Mulder, 14 jaar,  Vermeld beroep: scheepsjager
Vergund op 19 juni 1903. Hij is geboren op 19 december 1889 in Musselkanaal, gemeente Onstwedde.
Hij is overleden op 12 maart 1949 in Emmer-Compascuum, Emmen, hij was toen 59 jaar oud.
Het gezin verhuisde 4-4-1913 van Munsterscheveld naar Onstwedde en op 20-4-1914 naar Emmer-Compascuum.
Gelijktijdig met Tjaard kregen vader Jan, scheepsjager van 1892 tot zijn overlijden in 1923 (Nr.107), broer Hendrik (nr 81) en broer Gezinus (Nr 83) een vergunning.

scheepsjagerspenning 92

NR 92: Elzo Drijver, 21 jaar, Musselkanaal, vergund scheepsjager van 19 juni 1903 tot nov 1910, daarna arbeider.

Elzo werd geboren in1882 en is overleden in 1959.

Op 19 juni 1903 kregen vader Klaas (Nr. 94) en de zonen Elzo en Siebrand (Nr. 101) gelijktijdig vergunning.

scheepsjagerspenning 1449

NR 1449: Anne Mulder, 33 jaar, Stadskanaal, vergund 20 juni 1918. Had eerste vergunning op 19 juni 1903 en wel nr 225. Na wederom verlies (nr 1449) kreeg hij op 30 november 1922 nr 2207. Kreeg zijn vergunning samen met zijn vader Freerk (Nr. 226). Anne is overleden in 1944. Ook zijn zoon Jurrien (Nr. 3193) werd jager in 1936.

Type 2: 
Een door stansen verkregen plaat. Deze werd geproduceerd bij fietsenfabriek Fongers te Groningen. Letters en nummer waren handmatig aan de voorzijde ingeslagen. De eerste nummers van dit type waren ingeslagen met kleine letters van 3×5 mm en gotische cijfers (type 2K). Vanaf ca nr. 2900  werd een groter lettertype gebruikt van 4×5 mm en blokvormige cijfers (type 2G)
Laagst bekende nummer: 1690
Hoogst gebruikte nummer: 3434
Er zijn niet gebruikte platen bewaard gebleven met nummers t/m 3600
Op de keerzijde zijn twee oogjes gesoldeerd waarmee de plaat op een leertje met knoopsgat kon worden bevestigd.
Materiaal: vermessinkt staal
Doorsnede plaat: 48 -51 mm
Dikte: 1 mm door flensrand 2,5 mm

scheepsjagerspenning 2359

Type 2K :

2359, Jan Dokter, 18 jaar, Musselkanaal, 22 mei 1924 vergund. Had eerst nummer 2048 op 24 november 1921. Ook vader Geert (1114) en Broer Auke (Nr.2259) waren jager.

Jan verhuisd na zijn trouwen in 1935 naar Winschoten.

scheepsjagerspenning 3452

Type 2G : 3452 

Niet uitgegeven vergunning

Dit epistel heeft een dubbel  moraal:

  • Geschiedschrijven is het combineren van voorhanden zijnde gegevens. Wij zijn gewend, zonder kennis van feiten, te snel te oordelen over andere mensen.
  • Neemt u nu een willekeurige, gebruikte munt of penning uit u verzameling in de hand en sluit u ogen. Probeer u voor te stellen welke omstandigheden het stuk tijdens circulatie meegemaakt kan hebben.
    Lukt het u hiervan een voorstelling te krijgen en is uw nieuwsgierigheid gewekt, dan bent u geen verzamelaar meer, maar een numismaat.

 Literatuur:

1) Registers der Scheepsjagers 1903-1948 (meerdere versies)

2) Provinciaal Blad van Groningen (No.4, 13, 75, 92 en 17) Notificatie van Gedeputeerde Staten.

3) Boek der Siepels 1620-2011

4) Groninger Archief : 742 (1743, 1782 en 2260), 1234 (11512, 11513, 11514)

Connecten

Direct contact

10 + 13 =

Ga naar de inhoud